Mineros de Bolivia

Potosi, Mineros de Bolivia
Cerro Rico – de rijke berg – was het centrum van de zilverwinning van de Spanjaarden. Al in 1545 werd hier Potosi gebouwd, een vestiging die uitgroeide tot een van de belangrijkste steden van de wereld. In zijn hoogtijdagen kon Potosi zich meten aan Londen en Parijs. Tegen de tijd van de onafhankelijkheid, in 1825, was de zilvervoorraad van Cerro Rico nagenoeg uitgeput, en tegenwoordig is de stad nog maar een schim van zichzelf. Maar waar zilver is, daar is ook lood en tin. In Potosi zijn verschillende coöperatieve lood- en tinmijnen ontstaan, waar zowel de winst als het risico worden gedeeld. Het benodigde gereedschap en de rails zijn eigendom van de coöperatie. Het verschil tussen een succesvolle en een onsuccesvolle coöperatie is duidelijk te zien in het materieel dat wordt gebruikt. Aan het begin van hun werkdag kauwen de mijnwerkers cocabladeren vermengd met alcohol, een noodzakelijke verdoving om pijnprikkels te onderdrukken. Vervolgens werken ze gemiddeld 14 uur per dag. Bij goedlopende coöperaties is dat minder en hebben de mijnwerkers soms op zondag vrij. Als er geen lood of tin gevonden wordt, zijn er geen verdiensten. Dit kan een hele familie van een inkomen beroven, want in een coöperatie werken vaders, zoons en broers vaak samen. Zij moeten dan een bijbaantje vinden in dienst van een andere coöperatie. Soms wordt er een stuk zilver gevonden. De mijnwerkers verbrassen dit niet, maar laten het in de rots zitten voor echte barre tijden. Jongens beginnen hun carrière als mijnwerker op ongeveer 14-jarige leeftijd. Ze treden daarbij in de voetsporen van hun vaders en ooms. Ze zijn zich bewust van hun toekomst: in de grond zit niet alleen veel lood en tin, maar ook asbest verscholen, waardoor de meeste mijnwerkers sterven aan stoflongen. Mijnwerkers worden gemiddeld 35 jaar. Op dit moment is de tin- en loodprijs op de internationale markt goed, er is geld te verdienen, en dat betekent dat jongens op steeds jongere leeftijd beginnen met werken.